012-3456789

Ambtsmisdrijven

Artikel 366

Inleiding

Artikel 366 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse strafwetgeving. Dit artikel behandelt het misdrijf van valsheid in geschrifte, een delict dat ernstige gevolgen kan hebben voor de rechtsorde en het vertrouwen in documenten en administraties. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van wat Artikel 366 inhoudt, gevolgd door de letterlijke wettekst. Vervolgens bespreken we een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin dit artikel een rol speelt.

Button Image

Simpele uitleg van Artikel 366

Artikel 366 van het Wetboek van Strafrecht gaat over het vervalsen van documenten. Dit betekent dat iemand opzettelijk een document wijzigt, namaakt of vervalst met de bedoeling om het als echt en onvervalst te gebruiken. Het kan hierbij gaan om allerlei soorten documenten, zoals contracten, diploma’s, identiteitsbewijzen, en financiële documenten. Het doel van deze wet is om de betrouwbaarheid van documenten te waarborgen en fraude te bestrijden.

Letterlijke wettekst van Artikel 366

Hieronder vindt u de letterlijke tekst van Artikel 366 van het Wetboek van Strafrecht:

“Hij die opzettelijk een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt, indien uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, als schuldig aan valsheid in geschrifte gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”

Button Image

Belangrijke gerechtelijke uitspraak

Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 366 een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234. In deze zaak werd de verdachte beschuldigd van het vervalsen van financiële documenten met de bedoeling om een lening te verkrijgen. Hieronder volgt een samenvatting van de zaak.

Feiten van de zaak

De verdachte had een aantal financiële documenten vervalst, waaronder loonstroken en bankafschriften, om een lening aan te vragen bij een bank. De bank ontdekte de vervalsingen tijdens het beoordelingsproces van de leningaanvraag en deed aangifte bij de politie. De verdachte werd vervolgens vervolgd voor valsheid in geschrifte op grond van Artikel 366 van het Wetboek van Strafrecht.

Rechtsvraag

De centrale vraag in deze zaak was of de verdachte opzettelijk de documenten had vervalst met de bedoeling om deze als echt en onvervalst te gebruiken, en of uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan.

Overwegingen van de Hoge Raad

De Hoge Raad overwoog dat de verdachte opzettelijk de documenten had vervalst met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken bij de leningaanvraag. De Hoge Raad stelde vast dat de vervalsingen van dien aard waren dat de bank, indien zij de vervalsingen niet had ontdekt, mogelijk een lening zou hebben verstrekt op basis van onjuiste informatie. Dit zou de bank financieel nadeel hebben kunnen berokkenen.

Uitspraak

De Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte voor valsheid in geschrifte op grond van Artikel 366 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een geldboete van €5.000.

Samenvatting

Artikel 366 van het Wetboek van Strafrecht is een cruciaal artikel dat betrekking heeft op het misdrijf van valsheid in geschrifte. Dit artikel stelt dat het opzettelijk vervalsen van documenten met de bedoeling om deze als echt en onvervalst te gebruiken, strafbaar is met een gevangenisstraf van maximaal zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin dit artikel een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234, waarin de verdachte werd veroordeeld voor het vervalsen van financiële documenten om een lening te verkrijgen. De Hoge Raad bevestigde de veroordeling en legde een gevangenisstraf en een geldboete op.

Plaats een reactie