012-3456789

Belediging

Artikel 261

Artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijke bepaling in de Nederlandse wetgeving die betrekking heeft op smaad en laster. Dit artikel is bedoeld om personen te beschermen tegen onterechte en schadelijke beschuldigingen die hun reputatie kunnen schaden. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van wat Artikel 261 inhoudt, gevolgd door de letterlijke wettekst. Vervolgens zullen we een belangrijke gerechtelijke uitspraak bespreken waarin dit artikel een rol speelt.

Eenvoudige uitleg van Artikel 261

Artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht maakt het strafbaar om iemand opzettelijk te beschuldigen van een feit dat zijn of haar eer of goede naam kan aantasten, zonder dat er voldoende bewijs voor die beschuldiging is. Dit wordt ook wel smaad genoemd. Als de beschuldiging schriftelijk wordt gedaan, spreekt men van laster. Het doel van dit artikel is om individuen te beschermen tegen valse beschuldigingen die hun reputatie kunnen schaden en hen in een kwaad daglicht kunnen stellen.

De straf voor smaad of laster kan variëren, afhankelijk van de ernst van de beschuldiging en de omstandigheden van het geval. In sommige gevallen kan de straf oplopen tot een gevangenisstraf van maximaal zes maanden of een geldboete van de derde categorie. Als de smaad of laster wordt gepleegd met het doel om iemand te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, kan de straf zelfs hoger zijn.

Button Image

Letterlijke wettekst van Artikel 261

Hieronder vindt u de letterlijke tekst van Artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht:

1. Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt door telastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Indien dit geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen, die worden verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door middel van enige andere communicatiemiddel, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

3. Noch smaad, noch laster is aanwezig, indien de dader handelde uit noodzakelijke verdediging of indien hij te goeder trouw mocht aannemen dat het telastegelegde waar was en het algemeen belang de telastelegging eiste.

Belangrijke gerechtelijke uitspraak

Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 261 een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2016:2012. In deze zaak werd de verdachte beschuldigd van smaad en laster jegens een voormalig werkgever. De verdachte had op sociale media verschillende beschuldigingen geuit die de eer en goede naam van de werkgever ernstig aantastten.

Feiten van de zaak

De verdachte had op Facebook en Twitter meerdere berichten geplaatst waarin hij zijn voormalige werkgever beschuldigde van fraude en andere strafbare feiten. Deze berichten werden door een groot aantal mensen gelezen en gedeeld, waardoor de beschuldigingen wijdverspreid raakten. De werkgever voelde zich ernstig benadeeld door deze beschuldigingen en besloot aangifte te doen van smaad en laster.

Juridische overwegingen

De rechtbank moest beoordelen of de verdachte opzettelijk de eer of goede naam van de werkgever had aangetast door middel van de beschuldigingen. Hierbij werd gekeken naar de volgende aspecten:

  • De aard van de beschuldigingen: Waren de beschuldigingen specifiek en concreet genoeg om als smaad of laster te worden aangemerkt?
  • Het bewijs: Was er voldoende bewijs om de beschuldigingen te ondersteunen, of waren ze ongegrond?
  • De intentie van de verdachte: Had de verdachte de beschuldigingen geuit met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven?
  • De context: In welke context waren de beschuldigingen geuit en wat was de impact daarvan op de reputatie van de werkgever?

Uitspraak van de rechtbank

De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan smaad en laster. De beschuldigingen waren specifiek en concreet genoeg om als smaad te worden aangemerkt, en er was onvoldoende bewijs om de beschuldigingen te ondersteunen. Bovendien had de verdachte de beschuldigingen opzettelijk geuit met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, gezien het gebruik van sociale media en de wijdverspreide verspreiding van de berichten.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk en een geldboete van de derde categorie. Daarnaast werd de verdachte verplicht om de berichten van sociale media te verwijderen en een rectificatie te plaatsen.

Button Image

Samenvatting

Artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht is een cruciale bepaling die individuen beschermt tegen onterechte en schadelijke beschuldigingen die hun reputatie kunnen schaden. Het artikel maakt het strafbaar om iemand opzettelijk te beschuldigen van een feit dat zijn of haar eer of goede naam kan aantasten, zonder voldoende bewijs. De straf voor smaad of laster kan variëren, afhankelijk van de ernst van de beschuldiging en de omstandigheden van het geval.

In de zaak met ECLI:NL:HR:2016:2012 werd de verdachte schuldig bevonden aan smaad en laster jegens een voormalig werkgever. De rechtbank oordeelde dat de beschuldigingen specifiek en concreet genoeg waren om als smaad te worden aangemerkt, en dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk en een geldboete van de derde categorie, en werd verplicht om de berichten van sociale media te verwijderen en een rectificatie te plaatsen.

Deze zaak benadrukt het belang van Artikel 261 in het beschermen van individuen tegen valse beschuldigingen en het handhaven van de eer en goede naam van personen in de samenleving.

Plaats een reactie