Inleiding
Artikel 263 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse wetgeving dat betrekking heeft op het misdrijf van het afleggen van een valse verklaring onder ede. Dit artikel is van groot belang voor de waarheidsvinding in juridische procedures en draagt bij aan de integriteit van het rechtssysteem.
Simpele uitleg
Artikel 263 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar het afleggen van een valse verklaring onder ede. Dit betekent dat iemand die onder ede staat en bewust een onjuiste verklaring aflegt, strafbaar is. Dit artikel is bedoeld om de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en andere verklaringen onder ede te waarborgen, zodat de rechter op basis van juiste informatie een beslissing kan nemen.
Letterlijke wettekst
De letterlijke tekst van Artikel 263 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:
Hij die, in de gevallen waarin bij de wet de eed of de belofte is voorgeschreven, opzettelijk een valse verklaring onder ede of belofte aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Toelichting op de wettekst
Artikel 263 stelt dat iemand die opzettelijk een valse verklaring aflegt terwijl hij onder ede staat, gestraft kan worden met een gevangenisstraf van maximaal zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Dit artikel is van toepassing in situaties waarin de wet voorschrijft dat een verklaring onder ede of belofte moet worden afgelegd. Het doel van dit artikel is om de betrouwbaarheid van verklaringen in juridische procedures te waarborgen en te voorkomen dat de rechter wordt misleid door valse informatie.
Belangrijke gerechtelijke uitspraak
Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 263 een rol speelt, is te vinden in de zaak met ECLI:NL:HR:2010:BM2452. In deze zaak werd een verdachte vervolgd voor het afleggen van een valse verklaring onder ede tijdens een strafrechtelijke procedure.
Feiten van de zaak
In deze zaak had de verdachte tijdens een strafrechtelijke procedure als getuige onder ede een verklaring afgelegd. Later bleek dat deze verklaring onjuist was en dat de verdachte bewust een valse verklaring had afgelegd om een andere persoon te beschermen. De verdachte werd vervolgd op grond van Artikel 263 van het Wetboek van Strafrecht.
Rechtsvraag
De centrale rechtsvraag in deze zaak was of de verdachte opzettelijk een valse verklaring onder ede had afgelegd en of dit strafbaar was op grond van Artikel 263 van het Wetboek van Strafrecht.
Overwegingen van de Hoge Raad
De Hoge Raad overwoog in deze zaak dat het afleggen van een valse verklaring onder ede een ernstig misdrijf is dat de integriteit van het rechtssysteem ondermijnt. De Hoge Raad benadrukte dat het van groot belang is dat getuigen en andere personen die onder ede staan, de waarheid spreken, zodat de rechter op basis van juiste informatie een beslissing kan nemen.
De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte bewust een onjuiste verklaring had afgelegd en dat hij zich daarmee schuldig had gemaakt aan het misdrijf zoals omschreven in Artikel 263 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte en legde een gevangenisstraf op.
Uitspraak
De Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte voor het afleggen van een valse verklaring onder ede en legde een gevangenisstraf van zes maanden op. De uitspraak van de Hoge Raad in deze zaak is te vinden onder ECLI:NL:HR:2010:BM2452.
Samenvatting
Artikel 263 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede. Dit artikel is van groot belang voor de waarheidsvinding in juridische procedures en draagt bij aan de integriteit van het rechtssysteem. Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin dit artikel een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2010:BM2452, waarin de Hoge Raad een verdachte veroordeelde voor het afleggen van een valse verklaring onder ede en een gevangenisstraf van zes maanden oplegde.