Artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse wetgeving dat betrekking heeft op het misdrijf van afpersing. In dit artikel wordt beschreven wat afpersing inhoudt en welke straffen hierop staan. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van wat Artikel 346 precies inhoudt, gevolgd door de letterlijke wettekst. Vervolgens zullen we een belangrijke gerechtelijke uitspraak bespreken waarin dit artikel een rol speelt.
Simpele uitleg van Artikel 346
Artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht behandelt het misdrijf van afpersing. Afpersing houdt in dat iemand door middel van geweld of bedreiging met geweld een ander dwingt om iets te doen, niet te doen of te dulden, met als doel zichzelf of een ander te bevoordelen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het afgeven van geld of waardevolle goederen. De wet stelt strenge straffen op afpersing, omdat het een ernstige inbreuk maakt op de persoonlijke vrijheid en veiligheid van het slachtoffer.
Letterlijke wettekst van Artikel 346
Hieronder vindt u de letterlijke tekst van Artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht:
“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het tenietdoen van een schuld, wordt als schuldig aan afpersing gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Belangrijke gerechtelijke uitspraak
Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 346 een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234. In deze zaak werd de verdachte veroordeeld voor afpersing. Hieronder volgt een samenvatting van de uitspraak.
Samenvatting van de zaak
In deze zaak stond de verdachte terecht voor het afpersen van een ondernemer. De verdachte had de ondernemer bedreigd met geweld en geëist dat hij een groot geldbedrag zou overhandigen. De ondernemer voelde zich ernstig bedreigd en gaf uiteindelijk toe aan de eisen van de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan afpersing zoals omschreven in Artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelde vast dat de verdachte met opzet en met het oogmerk om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen, de ondernemer had gedwongen tot de afgifte van geld door middel van bedreiging met geweld.
De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het misdrijf en de impact op het slachtoffer. Daarnaast werd ook de strafverzwarende omstandigheid meegewogen dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke misdrijven.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte en wees het beroep af. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank op juiste wijze had vastgesteld dat er sprake was van afpersing en dat de opgelegde straf passend was gezien de omstandigheden van de zaak.
Reflectie
Artikel 346 van het Wetboek van Strafrecht speelt een cruciale rol in de bescherming van individuen tegen afpersing. De strenge straffen die op dit misdrijf staan, onderstrepen het belang dat de wetgever hecht aan de persoonlijke vrijheid en veiligheid van burgers. De besproken gerechtelijke uitspraak illustreert hoe de rechterlijke macht dit artikel toepast en welke factoren een rol spelen bij de bepaling van de strafmaat.
Het is van groot belang dat slachtoffers van afpersing zich gesteund voelen door de wet en dat daders op passende wijze worden gestraft. Artikel 346 biedt een duidelijk juridisch kader voor de vervolging van afpersing en draagt bij aan de rechtszekerheid en bescherming van burgers.