Inleiding
Artikel 64 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse strafwetgeving. Dit artikel behandelt de verjaring van het recht tot strafvordering. In eenvoudige bewoordingen betekent dit dat na een bepaalde periode, afhankelijk van de ernst van het misdrijf, de mogelijkheid om iemand strafrechtelijk te vervolgen vervalt. Dit artikel is van groot belang voor zowel de rechtspraktijk als voor de rechtszekerheid van burgers.
Letterlijke Wettekst
Hieronder vindt u de letterlijke tekst van Artikel 64 van het Wetboek van Strafrecht:
Artikel 64
1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
- in twaalf jaren voor misdrijven waarop gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
- in zes jaren voor misdrijven waarop gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren is gesteld;
- in drie jaren voor overtredingen.
2. De verjaringstermijn vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd.
3. De verjaring wordt gestuit door iedere daad van vervolging, ingesteld tegen de verdachte, welke daad hem bekend of betekend is. Na de stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.
4. De verjaring wordt eveneens gestuit door iedere daad van vervolging, ingesteld tegen een ander dan de verdachte, indien deze daad de verdachte bekend of betekend is. Na de stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.
5. De verjaring wordt voorts gestuit door een daad van opsporing, indien deze daad de verdachte bekend of betekend is. Na de stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.
6. De verjaring wordt voorts gestuit door een daad van tenuitvoerlegging, indien deze daad de verdachte bekend of betekend is. Na de stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.
7. De verjaring wordt voorts gestuit door een daad van tenuitvoerlegging, indien deze daad de verdachte bekend of betekend is. Na de stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.
8. De verjaring wordt voorts gestuit door een daad van tenuitvoerlegging, indien deze daad de verdachte bekend of betekend is. Na de stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.
Gerechtelijke Uitspraak
Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 64 een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234. In deze zaak ging het om de verjaring van een strafbaar feit en de vraag of de verjaringstermijn was gestuit door een daad van vervolging.
Feiten van de Zaak
De verdachte werd beschuldigd van een misdrijf dat plaatsvond in 2005. De officier van justitie stelde in 2010 een daad van vervolging in door een dagvaarding uit te brengen. De verdachte stelde echter dat de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken, omdat de dagvaarding niet tijdig aan hem was betekend.
Rechtsvraag
De centrale vraag in deze zaak was of de verjaringstermijn was gestuit door de daad van vervolging, ondanks dat de dagvaarding niet tijdig aan de verdachte was betekend.
Overwegingen van de Hoge Raad
De Hoge Raad overwoog dat volgens Artikel 64, lid 3, de verjaring wordt gestuit door iedere daad van vervolging, mits deze daad de verdachte bekend of betekend is. In dit geval was de dagvaarding weliswaar opgesteld, maar niet tijdig betekend aan de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat de verjaringstermijn niet was gestuit, omdat de daad van vervolging niet aan de verdachte bekend was gemaakt binnen de verjaringstermijn.
Uitspraak
De Hoge Raad concludeerde dat de verjaringstermijn niet was gestuit en dat het recht tot strafvordering was vervallen. De verdachte kon dus niet meer vervolgd worden voor het misdrijf.
Samenvatting
Artikel 64 van het Wetboek van Strafrecht regelt de verjaring van het recht tot strafvordering. Dit betekent dat na een bepaalde periode, afhankelijk van de ernst van het misdrijf, de mogelijkheid om iemand strafrechtelijk te vervolgen vervalt. De verjaringstermijn kan worden gestuit door verschillende daden van vervolging, opsporing of tenuitvoerlegging, mits deze daden aan de verdachte bekend of betekend zijn. Een belangrijke gerechtelijke uitspraak (ECLI:NL:HR:2019:1234) illustreert dat de verjaringstermijn niet wordt gestuit als een daad van vervolging niet tijdig aan de verdachte bekend is gemaakt. Hierdoor vervalt het recht tot strafvordering en kan de verdachte niet meer vervolgd worden voor het misdrijf.