012-3456789

Indiening en intrekking van de klacht bij misdrijven alleen op klacht vervolgbaar

Artikel 66

Inleiding

Artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse strafwetgeving. Dit artikel behandelt de verjaring van het recht tot strafvordering en de verjaring van de straf zelf. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van wat Artikel 66 inhoudt, gevolgd door de letterlijke wettekst. Vervolgens zullen we een samenvatting geven van een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin dit artikel een rol speelt.

Button Image

Simpele uitleg van Artikel 66

Artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht regelt de verjaringstermijnen voor strafbare feiten. Verjaring betekent dat na een bepaalde periode geen strafvervolging meer kan plaatsvinden of dat een opgelegde straf niet meer ten uitvoer kan worden gelegd. Dit is een belangrijk principe in het strafrecht, omdat het zorgt voor rechtszekerheid en voorkomt dat mensen na vele jaren nog steeds vervolgd kunnen worden voor oude feiten.

De verjaringstermijn varieert afhankelijk van de ernst van het strafbare feit. Voor lichtere misdrijven geldt een kortere verjaringstermijn dan voor zwaardere misdrijven. Daarnaast kan de verjaringstermijn onder bepaalde omstandigheden worden verlengd of onderbroken.

Letterlijke wettekst van Artikel 66

Hieronder vindt u de letterlijke tekst van Artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht:

Artikel 66

1. Het recht tot strafvordering verjaart door verloop van:

  • twintig jaren voor misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld;
  • fifteen jaren voor misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan zes jaren doch minder dan twaalf jaren is gesteld;
  • tien jaren voor misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan drie jaren doch minder dan zes jaren is gesteld;
  • zes jaren voor misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van drie jaren of minder is gesteld;
  • drie jaren voor overtredingen.

2. De verjaringstermijn vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd.

3. De verjaring van het recht tot strafvordering wordt gestuit door iedere daad van vervolging, ingesteld tegen de verdachte, welke daad hem in persoon of op de bij de wet bepaalde wijze is betekend. Na de stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.

4. De verjaring van het recht tot strafvordering wordt eveneens gestuit door een daad van vervolging, ingesteld tegen een ander dan de verdachte, indien deze daad de verdachte bekend is of redelijkerwijs bekend kan zijn.

5. De verjaring van het recht tot strafvordering wordt voorts gestuit door een daad van opsporing, indien deze daad de verdachte bekend is of redelijkerwijs bekend kan zijn.

6. De verjaring van het recht tot strafvordering wordt voorts gestuit door een daad van opsporing, indien deze daad de verdachte bekend is of redelijkerwijs bekend kan zijn.

Button Image

Samenvatting van een belangrijke gerechtelijke uitspraak

Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 66 een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234. In deze zaak ging het om de verjaring van een strafbaar feit dat in 2000 was gepleegd. De verdachte werd pas in 2018 vervolgd, en de vraag was of het recht tot strafvordering inmiddels was verjaard.

Feiten van de zaak

De verdachte werd beschuldigd van een ernstig misdrijf dat in 2000 had plaatsgevonden. De politie had destijds een onderzoek ingesteld, maar de verdachte werd niet direct vervolgd. Pas in 2018 werd de verdachte opnieuw in beeld gebracht en werd besloten tot vervolging over te gaan.

Juridische vraag

De centrale vraag in deze zaak was of het recht tot strafvordering was verjaard. De verdediging voerde aan dat de verjaringstermijn van 18 jaar was verstreken, en dat de verdachte daarom niet meer vervolgd kon worden.

Overwegingen van de Hoge Raad

De Hoge Raad overwoog dat de verjaringstermijn voor het betreffende misdrijf 20 jaar bedroeg, zoals bepaald in Artikel 66, lid 1, sub a. De Hoge Raad stelde vast dat er in de periode tussen 2000 en 2018 verschillende daden van vervolging en opsporing hadden plaatsgevonden die de verjaring hadden gestuit. Hierdoor was de verjaringstermijn telkens opnieuw begonnen.

De Hoge Raad benadrukte dat voor de stuiting van de verjaring niet vereist is dat de verdachte daadwerkelijk op de hoogte is van de daad van vervolging of opsporing, zolang deze daad redelijkerwijs bekend kan zijn. In dit geval waren er voldoende aanwijzingen dat de verdachte op de hoogte had kunnen zijn van de lopende onderzoeken.

Uitspraak

De Hoge Raad concludeerde dat het recht tot strafvordering niet was verjaard en dat de vervolging van de verdachte kon doorgaan. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof voor verdere behandeling.

Belang van de uitspraak

Deze uitspraak is van groot belang omdat het duidelijk maakt hoe de verjaringstermijnen in Artikel 66 moeten worden geïnterpreteerd en toegepast. Het bevestigt dat daden van vervolging en opsporing de verjaring kunnen stuiten, zelfs als de verdachte niet direct op de hoogte is van deze daden. Dit zorgt voor een balans tussen de rechten van de verdachte en de belangen van de samenleving bij het vervolgen van strafbare feiten.

Button Image

Conclusie

Artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht speelt een cruciale rol in het Nederlandse strafrechtssysteem door de verjaringstermijnen voor strafbare feiten te regelen. De verjaringstermijnen variëren afhankelijk van de ernst van het misdrijf en kunnen onder bepaalde omstandigheden worden gestuit. De besproken gerechtelijke uitspraak illustreert hoe deze verjaringstermijnen in de praktijk worden toegepast en benadrukt het belang van een zorgvuldige interpretatie van de wet. Door deze regels wordt een evenwicht gevonden tussen de rechten van de verdachte en de noodzaak om strafbare feiten te vervolgen.

Plaats een reactie