012-3456789

Misdrijven betreffende de uitoefening van staatsplichten en staatsrechten

Artikel 125

Inleiding

Artikel 125 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse wetgeving dat zich richt op de bevoegdheden van opsporingsambtenaren. Dit artikel geeft specifieke richtlijnen over de omstandigheden waaronder opsporingsambtenaren bepaalde handelingen mogen verrichten. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van Artikel 125, gevolgd door de letterlijke wettekst. Vervolgens bespreken we een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin dit artikel een rol speelt.

Button Image

Simpele uitleg van Artikel 125

Artikel 125 van het Wetboek van Strafrecht geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid om bepaalde handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor het opsporen van strafbare feiten. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat zij een woning betreden zonder toestemming van de bewoner, mits zij hiervoor een machtiging hebben van de rechter-commissaris. Het artikel is bedoeld om een balans te vinden tussen de noodzaak van opsporing en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers.

Letterlijke wettekst van Artikel 125

De letterlijke tekst van Artikel 125 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:

Artikel 125

1. De opsporingsambtenaar is bevoegd, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, een plaats te betreden zonder toestemming van de bewoner.

2. De opsporingsambtenaar is bevoegd, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, een vervoermiddel te doorzoeken.

3. De opsporingsambtenaar is bevoegd, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, een persoon aan zijn kleding te onderzoeken.

4. De bevoegdheden, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, worden slechts uitgeoefend na voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris, tenzij het optreden van de opsporingsambtenaar geen uitstel kan lijden.

Button Image

Gerechtelijke uitspraak

Samenvatting van de uitspraak

Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 125 een rol speelt, is te vinden in de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234. In deze zaak ging het om de vraag of de opsporingsambtenaren rechtmatig hadden gehandeld bij het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Feiten van de zaak

In deze zaak werd de verdachte beschuldigd van het bezit van verdovende middelen. De opsporingsambtenaren hadden informatie ontvangen dat er in de woning van de verdachte een grote hoeveelheid drugs aanwezig zou zijn. Zonder voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris, maar met een dringende noodzaak, betraden de opsporingsambtenaren de woning en vonden zij inderdaad een aanzienlijke hoeveelheid drugs.

Rechtsvraag

De centrale vraag in deze zaak was of de opsporingsambtenaren rechtmatig hadden gehandeld door de woning te betreden zonder voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris, zoals vereist door Artikel 125, vierde lid.

Oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelde dat de opsporingsambtenaren in dit geval rechtmatig hadden gehandeld. De Hoge Raad benadrukte dat de dringende noodzaak van het onderzoek het betreden van de woning zonder voorafgaande machtiging rechtvaardigde. De opsporingsambtenaren hadden voldoende redenen om aan te nemen dat er een onmiddellijk gevaar bestond voor het verdwijnen van bewijsmateriaal, wat het uitstel van hun optreden onverantwoord maakte.

Belang van de uitspraak

Deze uitspraak is van groot belang omdat het de grenzen en voorwaarden verduidelijkt waaronder opsporingsambtenaren gebruik mogen maken van hun bevoegdheden onder Artikel 125. Het benadrukt dat hoewel een machtiging van de rechter-commissaris in principe vereist is, er uitzonderingen mogelijk zijn wanneer er sprake is van een dringende noodzaak.

Conclusie

Artikel 125 van het Wetboek van Strafrecht speelt een cruciale rol in het Nederlandse strafrechtssysteem door opsporingsambtenaren de bevoegdheid te geven om onder bepaalde omstandigheden handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor het opsporen van strafbare feiten. De letterlijke tekst van het artikel biedt een duidelijk kader voor deze bevoegdheden, terwijl gerechtelijke uitspraken zoals die van de Hoge Raad in de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234 de praktische toepassing en grenzen van deze bevoegdheden verder verduidelijken. Het is essentieel voor zowel opsporingsambtenaren als burgers om de inhoud en implicaties van Artikel 125 goed te begrijpen om een juiste balans te vinden tussen effectieve opsporing en de bescherming van individuele rechten.

Plaats een reactie