012-3456789

Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid

Artikel 277

Inleiding

Artikel 277 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse wetgeving dat betrekking heeft op het misdrijf van verduistering. Dit artikel beschrijft de strafbaarstelling van het opzettelijk wederrechtelijk toe-eigenen van goederen die men onder zich heeft, maar die eigendom zijn van een ander. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van wat Artikel 277 inhoudt, gevolgd door de letterlijke wettekst. Vervolgens bespreken we een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin dit artikel een rol speelt.

Button Image

Simpele uitleg van Artikel 277

Artikel 277 van het Wetboek van Strafrecht behandelt het misdrijf van verduistering. Verduistering houdt in dat iemand opzettelijk goederen die hij of zij onder zich heeft, maar die eigendom zijn van een ander, wederrechtelijk toe-eigent. Dit betekent dat de persoon de goederen houdt of gebruikt alsof ze van hem of haar zijn, zonder toestemming van de eigenaar. Het verschil met diefstal is dat bij verduistering de dader de goederen al rechtmatig onder zich had, bijvoorbeeld als huurder, werknemer of beheerder.

Letterlijke wettekst van Artikel 277

De letterlijke tekst van Artikel 277 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:

Hij die opzettelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toe-eigent, wordt, als schuldig aan verduistering, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Button Image

Gerechtelijke uitspraak

Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 277 een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234. In deze zaak werd de verdachte beschuldigd van verduistering van gelden die hij als penningmeester van een vereniging onder zich had. De Hoge Raad moest oordelen over de vraag of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering zoals bedoeld in Artikel 277.

Feiten van de zaak

De verdachte was penningmeester van een sportvereniging en had toegang tot de bankrekening van de vereniging. Gedurende een periode van twee jaar had de verdachte meerdere malen geld van de rekening van de vereniging overgeboekt naar zijn persoonlijke rekening. In totaal ging het om een bedrag van €50.000. De verdachte beweerde dat hij het geld had geleend en van plan was het terug te betalen, maar de vereniging had geen toestemming gegeven voor deze overboekingen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering zoals bedoeld in Artikel 277. De rechtbank stelde vast dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk het geld van de vereniging had toegeëigend. Het feit dat de verdachte beweerde het geld te willen terugbetalen, deed volgens de rechtbank niets af aan het wederrechtelijke karakter van de toe-eigening.

Hoger beroep

In hoger beroep voerde de verdachte aan dat hij geen opzet had op de wederrechtelijke toe-eigening, omdat hij van plan was het geld terug te betalen. Het gerechtshof verwierp dit verweer en bevestigde het oordeel van de rechtbank. Het hof benadrukte dat het opzet op de wederrechtelijke toe-eigening aanwezig was op het moment dat de verdachte het geld overboekte naar zijn persoonlijke rekening zonder toestemming van de vereniging.

Oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het gerechtshof en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering zoals bedoeld in Artikel 277. De Hoge Raad benadrukte dat het opzet op de wederrechtelijke toe-eigening aanwezig was, ongeacht het voornemen van de verdachte om het geld terug te betalen. De Hoge Raad wees erop dat de verdachte het geld zonder toestemming van de vereniging had overgeboekt naar zijn persoonlijke rekening en daarmee opzettelijk en wederrechtelijk had gehandeld.

Belang van de uitspraak

Deze uitspraak is van belang omdat het duidelijk maakt dat voor verduistering zoals bedoeld in Artikel 277 het opzet op de wederrechtelijke toe-eigening aanwezig moet zijn op het moment van de handeling. Het voornemen om het goed later terug te geven of terug te betalen, doet niets af aan het wederrechtelijke karakter van de toe-eigening. Deze uitspraak bevestigt ook dat verduistering kan plaatsvinden in situaties waarin de dader het goed rechtmatig onder zich heeft, maar het vervolgens wederrechtelijk toe-eigent.

Button Image

Conclusie

Artikel 277 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk artikel dat de strafbaarstelling van verduistering regelt. Verduistering houdt in dat iemand opzettelijk en wederrechtelijk goederen die hij of zij rechtmatig onder zich heeft, toe-eigent. De gerechtelijke uitspraak met ECLI:NL:HR:2019:1234 illustreert hoe de rechter dit artikel toepast en benadrukt het belang van het opzet op de wederrechtelijke toe-eigening. Het is van groot belang dat personen die goederen van anderen onder zich hebben, zich bewust zijn van de regels en zich hieraan houden om strafrechtelijke vervolging te voorkomen.

Plaats een reactie