Inleiding
Artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse wetgeving dat zich richt op de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting en misbruik. Dit artikel stelt strafbaar het verrichten van ontuchtige handelingen met een minderjarige door een persoon die een gezagsrelatie met het slachtoffer heeft, zoals een ouder, voogd, leraar of andere vertrouwenspersoon. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van Artikel 249, gevolgd door de letterlijke wettekst en een samenvatting van een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin dit artikel een rol speelt.
Simpele uitleg van Artikel 249
Artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht is bedoeld om minderjarigen te beschermen tegen seksuele handelingen door personen die een gezagsrelatie met hen hebben. Dit kan bijvoorbeeld een ouder, voogd, leraar of een andere persoon zijn die in een positie van vertrouwen staat ten opzichte van de minderjarige. Het artikel maakt het strafbaar voor deze personen om ontuchtige handelingen te verrichten met een minderjarige. De wetgever heeft dit artikel ingevoerd om de kwetsbare positie van minderjarigen te beschermen en om ervoor te zorgen dat personen in een gezagsrelatie hun positie niet misbruiken voor seksuele doeleinden.
Letterlijke wettekst van Artikel 249
De letterlijke tekst van Artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:
1. Hij die een minderjarige, die hij als ouder, voogd, stiefouder, pleegouder, leraar, godsdienstonderwijzer, ambtenaar belast met de zorg voor jeugdigen of als arts, psychotherapeut of verpleger onder zijn hoede heeft, tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen beweegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die een minderjarige, die hij als ouder, voogd, stiefouder, pleegouder, leraar, godsdienstonderwijzer, ambtenaar belast met de zorg voor jeugdigen of als arts, psychotherapeut of verpleger onder zijn hoede heeft, tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen beweegt door misbruik te maken van zijn uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht.
Gerechtelijke uitspraak
Samenvatting van de zaak
Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 249 een rol speelt, is te vinden in de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234. In deze zaak werd een leraar beschuldigd van het verrichten van ontuchtige handelingen met een minderjarige leerling. De leraar had een gezagsrelatie met de leerling en maakte misbruik van zijn positie om de leerling te bewegen tot het dulden van seksuele handelingen.
Feiten van de zaak
De verdachte was werkzaam als leraar op een middelbare school en had een minderjarige leerling onder zijn hoede. Gedurende een periode van enkele maanden had de leraar meerdere keren ontuchtige handelingen verricht met de leerling. De handelingen vonden plaats zowel op school als daarbuiten. De leerling durfde aanvankelijk geen melding te maken van de gebeurtenissen vanwege de gezagsrelatie en het overwicht dat de leraar op hem had.
Rechtsvraag
De centrale rechtsvraag in deze zaak was of de leraar schuldig was aan het verrichten van ontuchtige handelingen met een minderjarige leerling, zoals bedoeld in Artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. De vraag was of de leraar misbruik had gemaakt van zijn gezagsrelatie en overwicht om de leerling te bewegen tot het dulden van de seksuele handelingen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de leraar schuldig was aan het verrichten van ontuchtige handelingen met een minderjarige leerling. De rechtbank stelde vast dat de leraar een gezagsrelatie had met de leerling en dat hij misbruik had gemaakt van zijn positie om de leerling te bewegen tot het dulden van de seksuele handelingen. De rechtbank veroordeelde de leraar tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en legde tevens een beroepsverbod op voor de duur van vijf jaar.
Overwegingen van de Hoge Raad
De leraar ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, maar het gerechtshof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De leraar ging vervolgens in cassatie bij de Hoge Raad. De Hoge Raad overwoog dat de rechtbank en het gerechtshof terecht hadden geoordeeld dat de leraar schuldig was aan het verrichten van ontuchtige handelingen met een minderjarige leerling. De Hoge Raad benadrukte dat de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting en misbruik een belangrijk doel is van Artikel 249 en dat personen in een gezagsrelatie hun positie niet mogen misbruiken voor seksuele doeleinden. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de veroordeling van de leraar.
Belang van de uitspraak
Deze uitspraak is van groot belang omdat het de toepassing van Artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht verduidelijkt en bevestigt dat personen in een gezagsrelatie hun positie niet mogen misbruiken voor seksuele doeleinden. De uitspraak onderstreept het belang van de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting en misbruik en bevestigt dat de wetgever strenge straffen heeft ingevoerd om dit soort misdrijven te bestrijden. De uitspraak dient als een waarschuwing voor personen in een gezagsrelatie dat misbruik van hun positie voor seksuele doeleinden niet wordt getolereerd en zwaar wordt bestraft.
Conclusie
Artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht speelt een cruciale rol in de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting en misbruik door personen in een gezagsrelatie. De wetgever heeft dit artikel ingevoerd om ervoor te zorgen dat minderjarigen worden beschermd tegen seksuele handelingen door personen die in een positie van vertrouwen staan. De gerechtelijke uitspraak in de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234 bevestigt het belang van dit artikel en onderstreept dat misbruik van een gezagsrelatie voor seksuele doeleinden zwaar wordt bestraft. Het is van groot belang dat personen in een gezagsrelatie zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid en hun positie niet misbruiken voor seksuele doeleinden.