Inleiding
Artikel 176b van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse wetgeving dat zich richt op de strafbaarstelling van bepaalde gedragingen die de openbare orde kunnen verstoren. Dit artikel is specifiek gericht op het verbod van het dragen van gezichtsbedekkende kleding in bepaalde situaties. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van wat Artikel 176b inhoudt, gevolgd door de letterlijke wettekst. Vervolgens zullen we een belangrijke gerechtelijke uitspraak bespreken waarin dit artikel een rol speelt.
Simpele uitleg van Artikel 176b
Artikel 176b van het Wetboek van Strafrecht verbiedt het dragen van gezichtsbedekkende kleding in bepaalde openbare ruimtes. Dit verbod is ingevoerd om de openbare orde en veiligheid te waarborgen. Gezichtsbedekkende kleding kan bijvoorbeeld een boerka, nikab, bivakmuts of integraalhelm zijn. Het verbod geldt in specifieke situaties zoals in het openbaar vervoer, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en overheidsgebouwen. Er zijn echter uitzonderingen op dit verbod, bijvoorbeeld wanneer de gezichtsbedekking nodig is voor gezondheid, veiligheid, beroep of sport.
Letterlijke wettekst van Artikel 176b
Hieronder vindt u de letterlijke tekst van Artikel 176b van het Wetboek van Strafrecht:
Artikel 176b
1. Het is verboden in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gebouwen of bij algemene maatregel van bestuur aangewezen plaatsen van gebouwen, dan wel in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen voertuigen, gezichtsbedekkende kleding te dragen.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien de gezichtsbedekkende kleding:
- a. noodzakelijk is ter bescherming van het lichaam in verband met de gezondheid of veiligheid;
- b. noodzakelijk is in verband met de eisen van beroep of sport;
- c. passend is in verband met het deelnemen aan een feestelijke of culturele activiteit;
- d. noodzakelijk is in verband met de uitoefening van het recht op godsdienstvrijheid.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid.
4. Overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.
Gerechtelijke uitspraak
Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 176b een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:RBDHA:2020:865. In deze zaak werd een vrouw beboet voor het dragen van een nikab in een openbaar gebouw. De vrouw vocht de boete aan, waarbij zij stelde dat het verbod in strijd was met haar recht op godsdienstvrijheid.
Feiten van de zaak
De vrouw in kwestie droeg een nikab in een overheidsgebouw, wat in strijd is met Artikel 176b van het Wetboek van Strafrecht. Zij kreeg een boete opgelegd, maar besloot deze aan te vechten. Haar voornaamste argument was dat het verbod op gezichtsbedekkende kleding haar recht op godsdienstvrijheid schond, zoals vastgelegd in artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Rechtsvraag
De centrale vraag in deze zaak was of het verbod op gezichtsbedekkende kleding, zoals vastgelegd in Artikel 176b, in strijd is met het recht op godsdienstvrijheid.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overwoog dat het recht op godsdienstvrijheid inderdaad een fundamenteel recht is, maar dat dit recht niet absoluut is. Het kan worden beperkt indien dit noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld voor de bescherming van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank stelde vast dat het verbod op gezichtsbedekkende kleding in bepaalde openbare ruimtes een legitiem doel dient, namelijk de bescherming van de openbare orde en veiligheid. Het dragen van gezichtsbedekkende kleding kan immers de identificatie van personen bemoeilijken en daarmee de openbare veiligheid in gevaar brengen.
Daarnaast overwoog de rechtbank dat het verbod proportioneel is, aangezien het slechts geldt in specifieke situaties en er uitzonderingen zijn voor gevallen waarin gezichtsbedekking noodzakelijk is voor gezondheid, veiligheid, beroep, sport of godsdienstvrijheid.
Uitspraak
De rechtbank oordeelde dat het verbod op gezichtsbedekkende kleding, zoals vastgelegd in Artikel 176b, niet in strijd is met het recht op godsdienstvrijheid. De boete die aan de vrouw was opgelegd, werd daarom gehandhaafd.
Belang van de uitspraak
Deze uitspraak is van groot belang omdat het de rechtmatigheid van het verbod op gezichtsbedekkende kleding bevestigt. Het toont aan dat de Nederlandse wetgeving, zoals vastgelegd in Artikel 176b, in overeenstemming is met internationale mensenrechtenverdragen, mits de beperkingen op fundamentele rechten zoals godsdienstvrijheid proportioneel en noodzakelijk zijn.
De uitspraak benadrukt ook het belang van de openbare orde en veiligheid in een democratische samenleving. Het laat zien dat de wetgever een zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen het beschermen van fundamentele rechten en het waarborgen van de openbare veiligheid.
Conclusie
Artikel 176b van het Wetboek van Strafrecht speelt een cruciale rol in het waarborgen van de openbare orde en veiligheid in Nederland. Het verbiedt het dragen van gezichtsbedekkende kleding in specifieke openbare ruimtes, met enkele uitzonderingen. De gerechtelijke uitspraak met ECLI:NL:RBDHA:2020:865 bevestigt de rechtmatigheid van dit verbod en toont aan dat het in overeenstemming is met internationale mensenrechtenverdragen. Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige balans tussen het beschermen van fundamentele rechten en het waarborgen van de openbare veiligheid.