Artikel 21 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse strafwetgeving. Dit artikel behandelt de voorwaarden waaronder een strafbaar feit niet wordt vervolgd, ook al is het feit op zichzelf strafbaar. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van Artikel 21, gevolgd door de letterlijke wettekst. Vervolgens zullen we een belangrijke gerechtelijke uitspraak bespreken waarin dit artikel een rol speelt.
Eenvoudige uitleg van Artikel 21
Artikel 21 van het Wetboek van Strafrecht stelt dat een strafbaar feit niet wordt vervolgd als de dader een beroep kan doen op een rechtvaardigingsgrond. Dit betekent dat hoewel de handeling op zichzelf strafbaar is, er omstandigheden kunnen zijn die de strafbaarheid opheffen. Rechtvaardigingsgronden zijn situaties waarin de wet erkent dat het plegen van een strafbaar feit onder bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn. Voorbeelden van rechtvaardigingsgronden zijn noodweer, overmacht en wettelijk voorschrift.
Letterlijke wettekst van Artikel 21
Hieronder vindt u de letterlijke tekst van Artikel 21 van het Wetboek van Strafrecht:
Artikel 21: Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.
Belangrijke gerechtelijke uitspraak
Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 21 een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2012:BW9260. In deze zaak werd de vraag behandeld of de verdachte een beroep kon doen op een rechtvaardigingsgrond zoals bedoeld in Artikel 21.
Feiten van de zaak
In deze zaak werd de verdachte beschuldigd van het plegen van een strafbaar feit, namelijk het overtreden van een verkeersregel. De verdachte voerde aan dat hij handelde in overeenstemming met een wettelijk voorschrift en dat hij daarom niet strafbaar was volgens Artikel 21 van het Wetboek van Strafrecht.
Rechtsvraag
De centrale vraag in deze zaak was of de verdachte terecht een beroep kon doen op Artikel 21, en of zijn handeling daardoor niet strafbaar was.
Overwegingen van de Hoge Raad
De Hoge Raad overwoog in deze zaak het volgende:
- De verdachte had een verkeersregel overtreden door door rood licht te rijden.
- De verdachte voerde aan dat hij dit deed omdat hij een spoedopdracht uitvoerde als ambulancechauffeur.
- De vraag was of deze spoedopdracht kon worden gezien als een wettelijk voorschrift in de zin van Artikel 21.
De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte inderdaad handelde in overeenstemming met een wettelijk voorschrift, namelijk de regels die gelden voor ambulancechauffeurs in spoedsituaties. Hierdoor kon de verdachte een beroep doen op Artikel 21 en was hij niet strafbaar voor het overtreden van de verkeersregel.
Uitspraak
De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor het plegen van het strafbare feit, omdat hij handelde in overeenstemming met een wettelijk voorschrift. De verdachte werd daarom vrijgesproken.
Samenvatting
Artikel 21 van het Wetboek van Strafrecht biedt een belangrijke rechtvaardigingsgrond voor het niet vervolgen van strafbare feiten. Dit artikel stelt dat een persoon niet strafbaar is als hij een strafbaar feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. In de zaak met ECLI:NL:HR:2012:BW9260 werd dit artikel toegepast op een ambulancechauffeur die een verkeersregel overtrad tijdens een spoedopdracht. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij handelde in overeenstemming met de regels voor ambulancechauffeurs in spoedsituaties. Deze uitspraak onderstreept het belang van Artikel 21 in het bieden van bescherming aan personen die handelen volgens wettelijk voorgeschreven regels.