Inleiding
Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse strafwetgeving. Dit artikel behandelt de voorwaarden waaronder een rechter kan besluiten om een taakstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf of geldboete. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van Artikel 22b, gevolgd door de letterlijke wettekst. Vervolgens bespreken we een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin dit artikel een rol speelt.
Eenvoudige uitleg van Artikel 22b
Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een rechter in bepaalde gevallen geen taakstraf mag opleggen. Dit geldt met name voor ernstige misdrijven, zoals gewelds- en zedendelicten, waarbij de wetgever van mening is dat een taakstraf niet passend is. In plaats daarvan moet de rechter een gevangenisstraf of een andere vrijheidsbenemende straf opleggen. Het artikel is bedoeld om de ernst van bepaalde misdrijven te onderstrepen en ervoor te zorgen dat daders van deze misdrijven een passende straf krijgen.
Letterlijke wettekst van Artikel 22b
Hieronder vindt u de letterlijke tekst van Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht:
Artikel 22b
1. De rechter legt geen taakstraf op:
- a. voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gebracht;
- b. voor een zedendelict als omschreven in de artikelen 240b, 242 tot en met 250, 273f, tweede lid, en 248a van het Wetboek van Strafrecht;
- c. indien de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane strafbare feit wegens een misdrijf als bedoeld onder a of b onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de rechter tevens een vrijheidsbenemende straf of maatregel oplegt.
Gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 22b een rol speelt
Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 22b een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2016:2454. In deze zaak werd de toepassing van Artikel 22b besproken in het kader van een zedendelict.
Feiten van de zaak
In deze zaak stond de verdachte terecht voor een zedendelict, namelijk het bezit van kinderporno (artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht). De verdachte had in de vijf jaren voorafgaand aan het delict geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke misdrijven. De rechtbank had in eerste instantie een taakstraf opgelegd, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat een taakstraf niet passend was gezien de ernst van het delict.
Overwegingen van de Hoge Raad
De Hoge Raad overwoog in deze zaak dat Artikel 22b, lid 1, sub b, van toepassing is op zedendelicten zoals omschreven in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat de rechter in beginsel geen taakstraf mag opleggen voor dergelijke misdrijven. Echter, de Hoge Raad wees ook op lid 2 van Artikel 22b, waarin staat dat het verbod op het opleggen van een taakstraf niet van toepassing is indien de rechter tevens een vrijheidsbenemende straf of maatregel oplegt.
Uitspraak
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar het gerechtshof. Het gerechtshof moest opnieuw beoordelen of een taakstraf in combinatie met een vrijheidsbenemende straf of maatregel passend was in deze zaak. De Hoge Raad benadrukte dat de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte zorgvuldig moeten worden afgewogen bij het opleggen van een straf.
Belang van de uitspraak
Deze uitspraak van de Hoge Raad is van groot belang omdat het duidelijk maakt hoe Artikel 22b moet worden toegepast in de praktijk. Het bevestigt dat voor ernstige misdrijven, zoals zedendelicten, een taakstraf in beginsel niet passend is, tenzij deze wordt gecombineerd met een vrijheidsbenemende straf of maatregel. Dit zorgt ervoor dat de ernst van dergelijke misdrijven wordt onderstreept en dat daders een passende straf krijgen.
Samenvatting
Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht speelt een cruciale rol in de Nederlandse strafwetgeving door te bepalen wanneer een taakstraf niet mag worden opgelegd. Dit artikel is met name van toepassing op ernstige misdrijven zoals gewelds- en zedendelicten. De zaak met ECLI:NL:HR:2016:2454 illustreert hoe de Hoge Raad dit artikel interpreteert en toepast, waarbij de nadruk ligt op het combineren van een taakstraf met een vrijheidsbenemende straf of maatregel bij ernstige misdrijven. Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige afweging van de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte bij het opleggen van een straf.