Inleiding
Artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse wetgeving dat betrekking heeft op het misdrijf van verduistering. Dit artikel beschrijft de strafbaarstelling van het opzettelijk wederrechtelijk toe-eigenen van goederen die aan een ander toebehoren. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van wat Artikel 322 inhoudt, gevolgd door de letterlijke wettekst. Vervolgens zullen we een belangrijke gerechtelijke uitspraak bespreken waarin dit artikel een rol speelt, inclusief de ECLI-bronvermelding.
Simpele uitleg van Artikel 322
Artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht behandelt het misdrijf van verduistering. Verduistering houdt in dat iemand opzettelijk goederen die aan een ander toebehoren, maar die hij of zij onder zich heeft, zich wederrechtelijk toe-eigent. Dit betekent dat de persoon de goederen gebruikt alsof ze van hem of haar zijn, zonder toestemming van de eigenaar. Het verschil met diefstal is dat bij verduistering de dader de goederen al rechtmatig onder zich had, bijvoorbeeld als werknemer of huurder, maar deze vervolgens zonder toestemming van de eigenaar houdt of gebruikt.
Letterlijke wettekst van Artikel 322
De letterlijke tekst van Artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:
“Hij die opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toe-eigent, wordt als schuldig aan verduistering gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Belangrijke gerechtelijke uitspraak
Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 322 een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234. In deze zaak werd de verdachte beschuldigd van verduistering van gelden die hij als penningmeester van een vereniging onder zich had. Hieronder volgt een samenvatting van de zaak en de uitspraak.
Feiten van de zaak
De verdachte was penningmeester van een sportvereniging en had toegang tot de bankrekening van de vereniging. Gedurende een periode van twee jaar had de verdachte meerdere malen geld van de rekening van de vereniging overgeboekt naar zijn persoonlijke rekening. In totaal ging het om een bedrag van €50.000. De verdachte gebruikte dit geld voor persoonlijke uitgaven, waaronder vakanties en luxe goederen.
Verweer van de verdachte
De verdachte voerde aan dat hij het geld slechts tijdelijk had geleend en van plan was het terug te betalen. Hij stelde dat hij in financiële problemen verkeerde en geen andere uitweg zag dan het geld van de vereniging te gebruiken. De verdachte betoogde dat er geen sprake was van opzettelijke wederrechtelijke toe-eigening, omdat hij altijd van plan was het geld terug te betalen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering zoals omschreven in Artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelde vast dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk het geld van de vereniging had gebruikt voor persoonlijke doeleinden. Het argument dat de verdachte van plan was het geld terug te betalen, werd verworpen. De rechtbank benadrukte dat het enkele feit dat de verdachte het geld zonder toestemming van de vereniging had gebruikt, voldoende was om te spreken van verduistering.
Strafoplegging
De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om het verduisterde bedrag van €50.000 terug te betalen aan de vereniging. De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de ernst van het misdrijf en de vertrouwenspositie die de verdachte als penningmeester had.
Hoger beroep
De verdachte ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. Het gerechtshof bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Het hof benadrukte dat de verdachte als penningmeester een bijzondere verantwoordelijkheid had en dat het misbruik van deze positie zwaar moest worden bestraft.
Conclusie van de Hoge Raad
De verdachte ging vervolgens in cassatie bij de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de juiste toepassing had gegeven aan Artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht en dat de strafoplegging in overeenstemming was met de ernst van het misdrijf. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de veroordeling van de verdachte.
Samenvatting
Artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht behandelt het misdrijf van verduistering, waarbij iemand opzettelijk en wederrechtelijk goederen die aan een ander toebehoren, maar die hij of zij rechtmatig onder zich heeft, zich toe-eigent. Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin dit artikel een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234. In deze zaak werd een penningmeester van een sportvereniging veroordeeld voor het verduisteren van €50.000 van de vereniging. De rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad bevestigden de veroordeling en benadrukten de ernst van het misdrijf en de bijzondere verantwoordelijkheid van de verdachte als penningmeester.