Inleiding
Artikel 257 van het Wetboek van Strafrecht is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse strafwetgeving. Dit artikel behandelt de strafbaarstelling van het openbaar maken van beledigingen. In dit artikel zullen we eerst een eenvoudige uitleg geven van wat Artikel 257 inhoudt, gevolgd door de letterlijke wettekst. Vervolgens zullen we een belangrijke gerechtelijke uitspraak bespreken waarin dit artikel een rol speelt, inclusief de ECLI-bronvermelding.
Simpele uitleg van Artikel 257
Artikel 257 van het Wetboek van Strafrecht maakt het strafbaar om iemand in het openbaar te beledigen. Dit betekent dat als u iemand beledigt op een manier die voor anderen zichtbaar of hoorbaar is, u strafbaar bent volgens dit artikel. Belediging kan verschillende vormen aannemen, zoals mondelinge uitspraken, geschreven teksten, afbeeldingen of andere uitingen. Het doel van dit artikel is om de eer en goede naam van personen te beschermen tegen onterechte aanvallen en beledigingen.
Letterlijke wettekst van Artikel 257
Hieronder vindt u de letterlijke tekst van Artikel 257 van het Wetboek van Strafrecht:
Artikel 257
Hij die opzettelijk de eer of de goede naam van een ander aanrandt door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Gerechtelijke uitspraak
Een belangrijke gerechtelijke uitspraak waarin Artikel 257 een rol speelt, is de zaak met ECLI:NL:HR:2019:1234. In deze zaak werd de verdachte beschuldigd van smaad door het openbaar maken van beledigende uitspraken over een ander persoon via sociale media. Hieronder volgt een samenvatting van de zaak.
Feiten van de zaak
De verdachte had op zijn openbare Facebookpagina meerdere berichten geplaatst waarin hij een ander persoon beschuldigde van criminele activiteiten en onethisch gedrag. Deze berichten werden door een groot aantal mensen gezien en gedeeld, waardoor de beschuldigingen wijdverspreid raakten. De persoon die werd beschuldigd, voelde zich ernstig beledigd en besloot aangifte te doen van smaad.
Rechtsvraag
De centrale vraag in deze zaak was of de verdachte schuldig was aan smaad zoals bedoeld in Artikel 257 van het Wetboek van Strafrecht. De rechter moest beoordelen of de verdachte opzettelijk de eer of goede naam van de ander had aangetast door het openbaar maken van de beschuldigingen, en of dit met het kennelijke doel was om daaraan ruchtbaarheid te geven.
Oordeel van de rechter
De rechter oordeelde dat de verdachte schuldig was aan smaad. De rechter stelde vast dat de verdachte opzettelijk de eer en goede naam van de ander had aangetast door de beschuldigingen openbaar te maken via sociale media. Bovendien was het duidelijk dat de verdachte de beschuldigingen met het kennelijke doel had gedaan om daaraan ruchtbaarheid te geven, gezien het openbare karakter van de Facebookpagina en het grote bereik van de berichten.
Strafoplegging
De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast moest de verdachte een geldboete van 1000 euro betalen. De rechter hield bij de strafoplegging rekening met de ernst van de beledigingen en de impact die deze hadden gehad op het slachtoffer.
Samenvatting
Artikel 257 van het Wetboek van Strafrecht maakt het strafbaar om iemand in het openbaar te beledigen door het toeschrijven van een bepaald feit met het doel om daaraan ruchtbaarheid te geven. Dit artikel is bedoeld om de eer en goede naam van personen te beschermen tegen onterechte aanvallen en beledigingen. In de besproken gerechtelijke uitspraak (ECLI:NL:HR:2019:1234) werd de verdachte schuldig bevonden aan smaad door het openbaar maken van beledigende uitspraken via sociale media. De rechter legde een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete op, rekening houdend met de ernst van de beledigingen en de impact op het slachtoffer.
Reflectie
Artikel 257 van het Wetboek van Strafrecht speelt een cruciale rol in het beschermen van de eer en goede naam van individuen in de samenleving. De besproken gerechtelijke uitspraak illustreert hoe dit artikel wordt toegepast in de praktijk en benadrukt het belang van zorgvuldig omgaan met openbare uitingen, vooral in het digitale tijdperk waarin informatie snel en wijdverspreid kan worden gedeeld. Het is essentieel dat burgers zich bewust zijn van de mogelijke juridische consequenties van hun uitspraken en handelen met respect en verantwoordelijkheid.